Diagnose
Aan een lijnsepsis met coagulase-negatieve stafylokokken wordt gedacht bij koorts en minimaal twee of meer positieve bloedkweken (bij voorkeur één set perifeer afgenomen).
Behandeling
De behandeling bestaat uit vancomycine i.v. Omdat patiënten met een neutropenie een verhoogde klaring hebben voor vancomycine, wordt een hogere dosering gegeven (zie onderstaande tabel). Daarnaast geven we vancomycine continue om nefrotoxiciteit te voorkomen.
NB Reeds op dag 2 een eerste dalspiegel bepalen met een streefconcentratie van 20-25 mg/l.
Verwijderen van de centraal-veneuze katheter
Bij een lijnsepsis o.b.v. coagulase-negatieve stafylokokken, is er meestal geen absolute indicatie voor het verwijderen van de CVK, behalve in het geval van hemodynamische instabiliteit. Het verwijderen van de CVK verkort wel de duur van behandeling.
Duur
Indien de CVK wordt verwijderd is de totale duur van de behandeling vijf dagen, waarbij er minimaal 48 uur moet zitten tussen de verwijdering van de CVK en het stoppen van de vancomycine. Indien de CVK in situ blijft, wordt de vancomycine gecontinueerd. Blijft de CVK meer dan 2 weken in situ, dan kan na 2 weken, indien de bloedkweken negatief zijn geworden, de vancomycine gestaakt worden (10% kans op recidief).
Dosering vancomycine, waarbij rekening is gehouden met de nierfunctie en met eventueel overgewicht
Oplaaddosering | Klaring (ml/min) | Onderhoudsdosering bij patiënten met neutropenie |
20 mg/kg, max 2000 mg |
>80 | 40 mg/kg/24u, max 4000 mg |
50-80 | 30 mg/kg/24u, max 3000 mg | |
30-50 | 20 mg/kg/24u, max 2000 mg | |
10-30 | 15 mg/kg/24u, max 1500 mg | |
<10 | Na toediening van de oplaaddosering op geleide van spiegels |